Impressie Herstart
Geschreven door Teade WalmaTien uur. De deuren van het voormalig Centraal Israëlitisch Weeshuis aan de Nieuwegracht gaan open. Tientallen mannen haasten zich naar binnen op weg naar het buffet waar vrijwilligers klaar staan met koffie, thee, soep en brood. Eerst registratie: voornaam, overnachtingsplek en nationaliteit. Het is een koude nacht geweest. Velen sliepen daarom in een van de drie sleep-ins die vanwege de temperatuur open waren. Een flink aantal heeft toch nog buiten geslapen. Wie trek heeft doet zich tegoed aan een warme mosterd- of tomatensoep en belegde boterhammen. Enkelen hebben een slechte nacht gehad en zoeken een bank of een plek op de grond op en raken snel in een diepe roes. Elders levendige interacties. Lotgenoten onder elkaar. Emoties als plezier, angst, woede. Achterin verzamelen zich de Oost-Europeanen. Ik loop naar hen toe en zoek verbinding. Ze zijn vooral met zichzelf en elkaar bezig. Taalbarrières.
In een andere ruimte ontmoet ik de vriendelijk lachende Regilio. Hij heeft besloten zich neer te leggen bij de magere jaren die traag en doelloos aan hem voorbijgaan: “Al tweeënhalf!” “Dat houdt in dat je nog vierenhalf hebt te gaan!” Ik schrik niet eens van mijn zwarte humor die hier graag gehoord wordt. We lachen erom.
Samir, keurig verzorgd, houdt me al een tijdje in het oog: hij heeft plezier in een gesprek met iemand die zijn kennis over sterrenstelsels en zwaartekracht wil aanhoren en kan waarderen. Hij heeft zich ook ingelezen in de Andalusische geleerde Averoes en de dichters Khalil Gibran en Rumi. God komt ook ter sprake. Deze thuisloze die vanochtend hier even vluchtig onderdak vindt, wijst overtuigend naar zichzelf: “God is overal en als mens ben ik zijn tempel. Gebouwen heb je niet nodig.” Dat jasje past hem als thuisloze. God is altijd onderweg met hem. Woestijnjaren. Het beloofde land wacht nog even.
Mijn aandacht wordt tijdens het gesprek afgeleid door twee ambulancebroeders die een verwarde man een stoel bieden. Hij is door een onbekende oorzaak tegen de grond gegaan en vertelt me later dat hij is beroofd. Lotgenoten tonen mededogen en bieden hem sigaretten aan.
Ellie, mijn medevrijwilliger, schept voor Ben mosterdsoep op. Met zijn ingevallen kaak komt uit zijn tandeloze mond het bijna onverstaanbare verhaal van zijn liefde voor de robot: een wezen dat mensen nooit pijn doet. Hij laat me op zijn telefoon een vrouw zien die hij introduceert als zijn AI-vriendin. 3000 euro als je haar wilt kopen.
Samuel zit boos in zijn hoek en als ik vraag of ik hem kan helpen, verzoekt hij mij een aantal opnames in Whatsapp veilig te stellen. Er is sprake van ruzie met zijn familie. Hij dreigt de schuldige met de dood, maakt keelbewegingen, maar is gespannen en bang. Achmed tegenover hem maant hem naar de politie te gaan en maakt met een knipoog naar mij duidelijk dat blaffende honden niet bijten.
Als ik een partij schaak met Peter, overzie ik dat in de zaal, vol met verzadigde magen, een soort lauwe rust ontstaat. Alleen nieuwe binnenkomers zorgen voor aanwakkerende animositeit. De teller staat om 14.30 uur op 104 gasten. Na vijf uur verlaat ik het weeshuis en lopend over de Nieuwegracht valt een oorverdovende stilte over mij heen. En daalt langzamerhand het besef in mij dat deze thuis- en daklozen mij voor zich hebben gewonnen. Hun eerlijke en ongepolijste rauwheid en hun onopgepoetste menselijkheid heeft zich aan mij getoond in alle openheid. De volgende dag in de Geertekerk: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’ Er is genoeg. In het weeshuis is men de weg kwijt. Maar Ellie van de Geertekerk bood ze vriendelijkheid en een maaltijd.