11 augustus 2017

Laura van Dolron: Jullie klapten voor mij

Geschreven door Laura van Dolron

Theatermaker en filosoof Laura van Dolron trad op tijdens de Midzomermijmeravond in de Geertekerk. Ze schreef die avond van de 21e juni ook een sneldicht. In haar tekst deelt ze haar observaties: over de lezing en het lied van Coen Simon rondom het leven als spel, over de schoenen van de tangodanseres, over de appartementisering van de kerk en over de bezoekers die ook nog met elkaar in gesprek gingen.

Jullie klapten voor mij

Jullie klapten voor mij. Langer dan ik dacht. Het klappen klinkt als stromend water: heerlijk een waterval van handen op elkaar. De danseres komt binnen: ook haar hakken klinken als water, ik heb kennelijk behoefte aan water.

De jurk van de danseres is warm, denk ik. Zij staat als een boogje. Ik moet aan mijn baby denken, die zo vaak lachend haar buikje in de lucht gooit richting de blaadjes van de bomen die boven haar wagen voorbijtrekken. Zij danst: stromend water, wuivende blaadjes. Ik heb zin in de natuur.

De hakken van de danseres klinken fel. Jullie klappen weer enthousiast. Zij loopt blij de zaal uit. Ik vraag me af wat zij gaat doen met de gitarist. Door de inhoud van deze avond heb ik er allerlei fantasieën bij.

We zitten er middenin

Coen Simon komt op. Zijn ene broekspijp is hoger dan de andere. Wat houd ik toch van dit soort details. Wat houd ik toch van de broekspijp die op de sok blijft hangen; van de rode bloem die net wat uit het haar gezakt is van de danseres; van de rode schoenen van de presentatrice Willemijn die me aan Dorothy doen denken uit de Wizard of Oz. Ik weet niet waar we terecht komen als zij met haar hielen klikt, maar er is daar vast heerlijk kletterend water als applaus en dansende blaadjes, en baby’s en danseressen met hun buik omhoog.

Coen zegt: we zitten er middenin. We doen het slechts voor één keer. Dat zegt Milan Kundera ook “Einmal ist keinmal”. Ik wordt daar droevig van dus heb ik ervan gemaakt “Eenmaal is duizendmaal voor altijd”, omdat wij alles kunnen herbeleven en hervertellen en omdat elk moment echoot in alle momenten van ons leven.

Samen zitten

Coen vergelijkt een kind met een blinde. Mijn kinderen zien zoveel, zoveel blaadjes en zoveel schoonheid die ik niet meer zie. Mijn dochter en ik zaten laatst samen in de trein. Toen ging ze steeds naast iemand in de coupé zitten en zei ze: “samen zitten”. Zij zag de mensen en zag dat ze met haar in een coupé zaten. Mensen die dat niet zagen omdat ze schermslurpers waren. Langzaam gingen alle schermen omlaag omdat mijn dochter ze zag. Een man kon het niet: durfde de bescherming van zijn scherm niet te laten zakken. Ik voelde woede in mij opkomen. Mijn dochter niet.

Ze zei nogmaals “samen zitten” iets zachter of ze besefte dat deze naar zijn telefoon starende man het nodig zou kunnen hebben. Zij zag hem, misschien omdat ze het overzicht nog niet zoekt. Misschien omdat ze niet wil weten kan zij het nog zien. De klokken luiden. Coen heeft zijn broek, denk ik, niet gestreken voor vandaag. Hij heeft hem denk ik de vorige keer dat hij hem droeg gestreken.

Het lied is een ding onder de dingen. Schopenhauer hield van muziek, hield niet zo van vrouwen, daarom houd ik nog wel van hem. Zoals mijn dochter van de man die zijn telefoon niet kon laten zakken, of de monnik in de trein van mij.

Luisteren en spelen

Coen heeft het over spelen en luisteren. Ik snap wat hij bedoelt, denk ik, hoewel ik niet echt goed geluisterd heb omdat ik mijn laptopje bespeel. Luisteren en spelen: dat kan bijna niet gelijk. Ik schrijf over de avond, maar door het schrijven over de avond maak ik de avond niet mee. Ik schrijf over het leven, maar daardoor leef ik misschien niet echt. Mijn dochters hebben die behoefte niet; kunnen nog luisteren zonder te willen reageren, zonder het perspectief te hebben.

Coen legt de intonatie verkeerd, lezen is ook muziek, mijn laptop maakt ook muziek: klinkt als het getik van de regen op een tent, en dat doet me dan weer denken aan jullie applaus.

De rol van de kerk is uitgespeeld

Coen zegt dat de rol van de kerk is uitgespeeld. Ik vind het zielig voor de kerk. Stel me voor dat hij even beeft onder die mededeling. Ik hoorde laatst iemand zeggen dat kerken in appartementen verdeeld worden. De kerk wordt geappartementiseerd: opgedeeld in kleine hokjes. Ik wordt er treurig van. Deze niet: deze kerk heeft een grote ruimte niet opgedeeld. Hij heeft een grote ruimte die galmt. Hij houdt ons koel en echoot jullie klappen waardoor het een waterval is.

Coen gaat een liedje zingen. Hij stemt zijn gitaartje terwijl de gordijnen achter het raam bewegen. Waar zijn de bloemen vraagt Coen zich af. Er zijn mensen die mee zingen. De bloemen gaan bloeien wat mij betreft, en de kerk fluistert: “ik heb wel een rol. Ik echo kleine gitaren en mensen die meezingen en applaus en hakken van de danseres. Ik echo wat jullie doen op deze warme avond.”

De dansers heeft een andere jurk aan. Dat voedt mijn verbeelding van wat er achter de gordijnen gebeurt. Jullie klappen mee een waterval in de maat, mooi.

Podium voor onwennige en ontroerende ontmoetingen

Jullie denken aan een kleur bij de liefde, het mag alles zijn. Ik denk rood, maar vind dat cliché en vind het onzin dat ik dat denk, en vind het onzin, dat ik dat denk. De liefde gaat voorbij clichés: “ik hou van jou” kan als de meest originele zin ooit klinken, als het door de juiste persoon op het juiste moment gezegd wordt.

Jullie staan bij elkaar bij bossen bloemen. Coen staat er ook, wat is het makkelijk om je voor te stellen hoe hij eruitzag als jongetje. Wat is het makkelijk om me voor te stellen hoe jullie er uit zagen als jongens en meisjes: op jullie eerste discofeestje als je nog niet zo goed weet hoe te dansen en met wie.

De kerk rilt van plezier: “Geen rol? Geen rol? Een discofeestje en een podium voor onwennig ontroerende ontmoetingen” fluistert zij. Jullie zijn zo lief als jullie praten met een onbekende, worden wat stijfjes, soms houden jullie je hoofd schuin als jullie luisteren: knikken aandachtig, wiebelen van de ene been op de andere. Misschien moeten we iedereen benaderen als een onbekende: onze moeder, onze vader, onze geliefde: ook na zestig jaar met de schroom die jullie nu hebben. Ook je geliefde benaderen omdat je die misschien net zo min kent als de persoon die je vanavond sprak. Omdat die ook jouw blozen, jouw aandachtig knikken, en jouw van-de-ene-op-het-andere-been verdient.

De kerk wiegt zacht mee met het belletje en zegt: “Ja, samen zitten: dat is mijn rol”. “En schroom voor de ander en nooit denken hem te kennen: dat is mijn rol.”

Liefde doen

Stalen balken in jullie fantasie en de mensen voor wie je ze oversteekt en dat je die mensen straks als je thuiskomt een extra knuffel geeft. Willemijn vraagt: “Hoe doet u liefde?”, en ik denk toch, tsja aan seks. Jullie denk ik niet. Of wel, maar dat zeggen jullie denk ik niet tegen elkaar.

Liefde doen: dat is geen werkwoord. Liefhebben is het werkwoord. Maar liefde doen vind ik ook wel mooi. Doet me denken aan mijn dochter die vanmorgen zei “Jij moet mij missen, mama.” En dat doe ik ook. Daarom: dank je kerk, voor de glansrol die je speelde. Dat je maar lang ons geklap mag laten klinken als water en de hakken van de danseres. Dag lieve kerk. Echo ons terug, wie we zijn en wat we willen. Ik ga naar mijn dochter die niet blind is. Die zo veel minder blind is dan ik vaak en die mij vroeg om haar te missen, omdat zij weet dat dat OOK liefde is.

© Laura van Dolron

Gerelateerd