3 april 2020

Beer in het licht

Geschreven door Marie Anne Dekker

“Bruun de Beer zat in zijn hoekje en hij keek mij stralend aan…” schreef mijn vader in 1967 in mijn poesiealbum. Inmiddels zou ik de blik van Bruun niet meer ‘stralend’ noemen maar hij kijkt als hoogbejaarde beer zeker nog goed uit z’n berenogen.

Jarenlang keek ik uit op dozen en kratten, en als ik dacht dat het altijd wel zo zou blijven veranderde er opeens iets en kreeg ik uitzicht op weer andere dozen. Saai? Welnee. Het gaf mij de gelegenheid om rustig na te denken over mijn berenleven. Totdat er een week geleden een Grote Verandering plaatsvond. Ik verhuisde van de zolder-met-dozen naar de vensterbank beneden, in het felle licht. Dát was wel even wennen. Ik ving flarden van gesprekken op over een virus en keek ondertussen mijn ogen uit…

En zo zou mijn oude beer vast nog een heleboel meer kunnen vertellen over wat hij hoort en ziet aan nieuwe andere dingen, denk ik. In het kader van de ‘Berenjacht’ zit hij in de vensterbank naar buiten te kijken. Kinderen gaan met hun ouders op zoek naar beren-achter-ramen nu ze niet naar school kunnen en toch af en toe een frisse neus moeten halen. Het is één van de vriendelijke, creatieve acties die ontspruiten aan de geest van mensen die wekenlang verstoken moeten blijven van fysiek contact wegens het Coronavirus.

Niet alleen de beer merkt veranderingen op in de straat en de wereld. Ook ik zie andere, nieuwe dingen. De postbode krijgt een zwaai, de vuilnismannen een hoofdknik en een glimlach. De overbuurvrouw kijkt vanuit haar huis bij mij naar binnen en steekt met een vragend gezicht haar duim op. Gaat het goed bij jullie, hier ook.

En als ik een blokje omloop en een soort dansje maak met wildvreemden om op gepaste afstand van elkaar te blijven, valt me op dat er met de meeste mensen oogcontact ontstaat en dat we elkaar groeten. Ik kijk mensen aan die ik anders niet aangekeken zou hebben. Ik spreek ook mensen die ik anders nooit spreek. Een praatje met een oudere man die op weg is naar de winkel met een grote boodschappentas. Hij vertelt zich zorgen te maken om z’n dochter en kleinzoon en moet opeens erg frunniken aan de tas. Ondanks de fysieke afstand die we in acht nemen, voel ik nabijheid.

Nabijheid. Gaat dat blijven? Ook als het virus vertrokken is? Contact met mensen die ik anders over het hoofd zie, of waar ik liever van wegkijk. Zou dit blijven, of tenminste íets ervan?

Het zal wel niet blijvend zijn, dit zitten in het licht. Er zal wel weer duisternis met dozen volgen. Is dat erg? Ach nee, dan heb ik weer tijd om me te bezinnen op wat ik allemaal heb meegemaakt hier in de vensterbank. De dingen komen en gaan, we hebben het niet in de hand. Kom ‘es, kijk dáár… Ik zie, ik zie wat jij niet ziet…

Gerelateerd